maandag 8 december 2014

Knipoog van God


Knipoog van God

Op een dag vroeg een man aan God: ‘God, hoeveel tijd is een miljoen jaar voor U?’

God antwoordde: ‘Als een seconde voor jou, Mijn kind.’

De man weer: ‘Maar hoeveel is een miljoen euro dan voor U?’

God antwoordde: ‘Als een cent voor jou, Mijn kind.’

‘Maar God, kan ik dan niet een cent van U krijgen?’

‘Tuurlijk Mijn kind, heb je even een seconde?’
Bron: http://www.christelijkeverhalen.nl

Met God in gebed

Met God in gebed

Onze Vader die…

Ja?

Wil je me alsjeblieft niet storen! Ik bid.

Maar je riep Me.

Riep ik U? Ik riep U helemaal niet. Ik was aan het bidden. Onze Vader die in de hemelen zijt…

Zie je wel, je deed het weer.

Wat deed ik?

Je riep Mij. Je zei: “Onze Vader die in de hemelen zijt”. Hier ben Ik. Wat is er?

Maar ik bedoelde daar helemaal niets mee. Ik heb het toch al gezegd: ik deed gewoon mijn gebed. Ik bid altijd het Onze Vader. Ik voel me daar goed bij; ik vind het mijn plicht om mijn gebed te doen.

Goed zo. Ga verder.

…uw naam worde geheiligd…

Wat bedoel je daarmee?

Wat bedoel ik waarmee?

Met “uw naam worde geheiligd”?

Het betekent… wel euh… Hemeltje zeg! Hoe moet ik nu weten wat dat betekent? Het is gewoon een deel van dat gebed. (Pauze) Ja, wat betekent het eigenlijk?

Het betekent eervol, heilig, wonderlijk.

Oh; ja, dat lijkt me zinvol. Ik heb me vroeger nooit afgevraagd wat geheiligd eigenlijk betekende. Uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.

Meen je dat werkelijk?

Natuurlijk! Waarom zou ik dat niet menen?

Wat ga je daar dan mee doen?

Doen? Niets denk ik. Ik denk alleen dat het goed zou zijn als U echt alles onder controle had; als mensen hier op de wereld zouden leven volgens Uw wil.

Leef jij volgens mijn wil?

Wel… ik ga naar de kerk.

Dat was mijn vraag niet. Ik heb het bijvoorbeeld over je opvliegend karakter; je hebt daar echt problemen mee, weet je?

Waarom begint U nu op mij te vitten? Ik ben zeker niet slechter dan heel wat van die hypocrieten in de kerk, weet U dat wel!

Verontschuldig Me… maar ik dacht dat je bad dat Mijn wil zou geschieden? Als dat moet gebeuren, dan moet het beginnen in het leven van diegenen die ervoor bidden. Zoals jij, bijvoorbeeld.

Oh… OK dan! Ik weet dat ik nog wel een paar gebreken heb. Ik kan er zeker nog een paar opnoemen.

Ik ook.

Ik heb daar vroeger nooit zo over nagedacht, maar ik zou echt wel een paar dingen in mijn leven willen veranderen. Ik zou echt wel van sommige dingen willen bevrijd zijn.

Goed zo! Zo gaan we er nog komen! We kunnen samenwerken, jij en Ik. We kunnen een paar echte overwinningen behalen. Ik ben fier op je!

Ja maar, Heer, ik moet nu echt ophouden hoor. Het duurt nu al veel langer dan gewoonlijk! Geef ons heden ons dagelijks brood…

Het is misschien beter dat je wat minder eet; je bent nu al te zwaar!

He… wacht nu eens even! Wat betekent dit allemaal? Ik wil gewoon mijn godsdienstige plichten doen en dan begint U me te onderbreken en mij op mijn gebreken te wijzen!

Bidden is inderdaad gevaarlijk. Het kan je veranderen, weet je. Dat is wat Ik je probeer duidelijk te maken. Je riep Me, en hier ben Ik. Het is nu te laat om nog te stoppen. Blijf verder bidden. Ik ben echt benieuwd naar het vervolg van je gebed.
Wel… ga verder!

Ik durf niet…

Waarom durf je niet?

Omdat ik weet wat U gaat zeggen!

Probeer het dan.

…en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.

En Peter dan?

Zie je nu wel! Ik wist dat U daarover zou beginnen! Waarom, Heer? Waarom vertelt Peter altijd leugens over mij? En hij is me nog geld schuldig ook! Reken er maar op dat ik met hem ga afrekenen.

En je gebed dan? Hoe kun je dit dan bidden?

Ik meende het niet.

Nu ben je tenminste eerlijk! Maar het valt niet mee om heel de tijd met zoveel bitterheid te moeten verder leven, is het niet?

Neen. Maar ik zal me beter voelen als ik met hem heb afgerekend. Ik weet al hoe ik Peter kan te pakken krijgen!

Dan zul je je niet beter voelen. Je zult je zelfs nog slechter voelen. Wraak is nooit zoet. Denk eens na hoe ongelukkig je je nu wel voelt. Maar Ik kan dat veranderen.

Kunt U dat? Hoe?

Vergeef Peter. Dan zal Ik jou vergeven. Dan zullen de haat en de schuld Peters probleem zijn en niet langer jouw probleem. Je zult er misschien wel wat geld aan verspelen, maar je zult je hart sparen.

Het lijkt me wel niet gemakkelijk, maar ik geef toe dat het de moeite waard is. Dank U, Heer, omdat U me daar doorheen wilt helpen. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.

Bron: http://www.christelijkeverhalen.nl

De gebarsten emmer


De gebarsten emmer

Een waterdrager in India had twee grote emmers; elke emmer hing aan één kant van een juk dat hij over zijn schouders droeg. Eén van de emmers had een barst en de andere emmer was in perfecte staat. Terwijl die tweede emmer aan het einde van de lange weg tussen de rivier en het huis van de meester een volle portie water afleverde was tegen die tijd de gebarsten emmer nog maar halfvol. Dat ging zo twee volle jaren verder. De waterdrager leverde altijd maar anderhalve emmer water af in het huis van zijn meester. Natuurlijk was de goede emmer bijzonder trots op zijn prestaties omdat hij perfect voldeed voor het doel waarvoor hij gemaakt was. Maar de arme gebarsten emmer was beschaamd om zijn gebrek en voelde zich ellendig omdat hij maar de helft kon presteren van wat je van hem had mogen verwachten. Nadat hij zich zo twee jaar lang als een mislukking had beschouwd begon hij op een dag bij de rivier tegen de waterdrager te praten.

“Ik ben beschaamd over mezelf en ik wil me bij jou verontschuldigen.”

“Waarom?”, vroeg de waterdrager. “Waarom ben je beschaamd?”

“Omdat ik de laatste twee jaar slechts in staat ben geweest om maar een halve portie water af te leveren. Door die barst in mijn zijwand verlies ik voortdurend water onderweg naar het huis van je meester. Door mijn falen moet jij zo hard werken en krijg je niet het volle loon voor je inspanning”, antwoordde de emmer.

De waterdrager kreeg echt medelijden met de oude gebarsten emmer; hij wilde hem troosten en zei: “Als we dadelijk teruggaan naar het huis van mijn meester moet je eens goed op die prachtige bloemen letten aan de kant van de weg”.

En inderdaad: toen ze de heuvel opliepen zag de gebarsten emmer de prachtige wilde bloemen langs de kant van de weg en dat bracht hem toch een beetje troost. Maar aan het einde van de reis voelde hij zich toch weer ongelukkig omdat de helft van het water weer was weggelopen en hij verontschuldigde zich opnieuw bij de waterdrager omdat hij weer gefaald had.

De waterdrager bekeek de emmer en zei: “Heb je dan niet gezien dat er alleen maar bloemen groeien langs jouw kant van de weg en niet langs de kant van de andere emmer?

Dat komt omdat ik altijd al wist dat je een beetje lekte en ik heb daar mijn voordeel mee gedaan. Ik heb bloemzaadjes geplant aan jouw kant van de weg en elke keer we terugkwamen van de rivier heb jij ze water gegeven

En zo heb ik twee jaar lang telkens prachtige bloemen kunnen plukken om de tafel van mijn meester mee te versieren. Als jij niet zou zijn zoals je nu eenmaal bent dan zou zijn huis er nooit zo prachtig uitzien.”

Bron: http://www.christelijkeverhalen.nl

Vogeltje

Vogeltje

Vogeltje, ik zal je temmen.
Je hoeft me niet te temmen. Ik ben niet wild.
Waarom vlieg je dan zo op vogeltje?
Waarom ga je zo tekeer?
Ik ben niet wild. Ik ben schuw.
O, wijze man, weet je dan niet............?
Ik ben geen wijze man, ik ben je......
Weet je dan niet, dat schuwe vogeltjes
bang zijn voor zichzelf?
Voor hun hart, dat ze kwetsbaar maakt?
Voor wat ze niet willen weten en toch weten?
Maar ik wil je niet kwetsen, vogeltje?
Ik wil je lokken met lieve woordjes?
Dan zal ik wegvliegen.
Wat moet ik doen?
Je moet me niet temmen.
Je moet niets van me willen.
Je mond mag geen kooi zijn,
je ogen geen tralies,
je handen geen vangnet.
Mag ik dan niets doen vogeltje?
Ik heb toch het beste met je voor.
Zeg niet voortdurend vogeltje, vogeltje.
Je mag me niet zo aankijken.
Je mag niet zo bezxorgd om me zijn.
Maar ik ben bezorgd v..............
Als ik kom, doe dan gewoon.
Alsof je helemaal niet op me had zitten wachten.
Danzal ik weten, dat je me niet wil vangen.
Als ik op je hand kan zitten, mag je me niet strelen.
Ik moet eerst wennen aan je hand.
Als ik wegvlieg, mag je me niet aankijken.
Je mag geen voedsel voor me strooien.
Ik pik al lang de kruimels die uit je hand vallen,
zonder dat je daar erg in hebt.
Soms zal ik wegblijven, dagenlang misschien.
Je zult niet weten waarom!
Zeg het me, zeg me waarom..........
Als ik dat kon zeggen,
hoefde ik toch niet weg te blijven?
Maar je komt terug?
Dat zie je wel.
Maar als ik kom,
lok me dan niet met de liedjes van je mond,
met het brood in je hand,
met het licht en donker van je ogen.
Dan kom je misschien niet?
Dat moest jij toch weten, wijze man.
En zeg niets, tot ik je kom vragen
naar de woorden uit je mond.
Doe niets tot ik kom eten uit je hand.
Wacht tot ik vanzelf mijn nest zoek in je ogen.
Dan mag je roepen: VOGELTJE!!!!!!!!!!!
En ik zal er zijn.

maandag 21 april 2014

Het verhaal van de 139 Ridders

Het verhaal van de 139 Ridders

Verhaal, geschreven door Peter Rober, om een cliënte te helpen die lijdt aan een Dissociatieve Identiteits Stoornis (DIS), vroeger Multiple PersoonlijkheidsStoornis (MPS) genoemd.

Lang Geleden

Er was eens, lang geleden, een groot land en dat noemde Het Grote Land. In Het Grote Land was er veel verdriet en kommer en kwel, want het land was verdeeld in wel 139 kleine stukken en er waren vele hongersnoden en vele oorlogen. Het Grote Land was al eeuwen opgesplitst in 139 stukken. Niemand wist precies waarom Het Grote Land opgesplitst was in zoveel kleine stukken. Sommigen beweerden dat dat was omdat de koning van Het Grote Land ooit 139 zonen had die allen over het land wilden heersen. De koning wilde geen ruzie in de familie en verdeelde Het Grote Land dan maar in 139 stukjes, zodat al zijn zonen zouden tevreden zijn.
De meeste inwoners van Het Grote Land geloofden dit verhaal echter niet.

"Dat is maar een vertelseltje," zegden ze, "Iedereen weet toch dat het allemaal begonnen is met het Vreselijke Monster Van De Grote Landen." Deze mensen beweerden dat het land eeuwen geleden was opgesplitst om het te beschermen tegen het Vreselijke Monster Van De Grote Landen. Dat monster was zeer sterk en vraatzuchtig en onoverwinnelijk en het at vele mensen op. Gelukkig was het erg bijziend, en kon het op de landkaarten enkel grote landen vinden. Kleine landen waren onvindbaar voor het monster met de slechte ogen en daarom waren die landen ook veilig. Om die reden besliste de koning van Het Grote Land om zijn land te verdelen in allemaal kleine stukken. Zo kon het Vreselijke Monster Het Grote Land nooit vinden en bleven alle mensen ongedeerd. En dat plan lukte. Het Vreselijke Monster heeft de inwoners van de 139 stukjes nooit opgegeten. Toch bleven de mensen heel bang voor het Vreselijke Monster Van De Grote Landen. Zelfs vandaag nog zeggen de inwoners van Het Grote Land 's morgens een gebedje waarin ze bidden: "Moge Het Vreselijke Monster te blind zijn om ons kleine landje te vinden. Amen."

Zoals gezegd wist niemand precies waarom Het Grote Land ooit gesplitst was. Maar het was gesplitst, daar was geen twijfel over, en wel in 139 stukjes. Over elk van deze stukjes heerste een ridder. Er waren dus 139 ridders en al deze ridders hadden onderling voortdurend ruzie en geen enkele ridder wilde met de andere ridders praten. En weet je waarover ze ruzie hadden? Wel, elk van de ridders noemde zijn eigen stukje Het Grote Land. Dat gaf natuurlijk problemen, want ieder stuk was slechts een deel van Het Grote Land en Het Grote Land bestond uit alle 139 stukken. Elk stuk was even onmisbaar. Niemand van de ridders wilde dat echter toegeven. Iedereen beweerde dat hij de enige heerser was van Het Grote Land.

De Moedige Wijze Man

Toen kwam er een Moedige Wijze Man uit verre streken in Het Grote Land aan. Hij was oud en grijs en had een lange baard en een lang gewaad. Hij was wijs en moedig en hij zag hoe alles verkeerd liep en hoe de mensen verdriet hadden en honger leden en bang waren. En hij zag hoe de ridders twistten en ruzie maakten en hij zag dat het daardoor allemaal nog veel erger werd. En de Moedige Wijze Man zag dat het niet goed was en hij dacht bij zichzelf: "Zo kan het niet verder gaan". Dan trok de Moedige Wijze Man zich terug in de woestijn voor 7 dagen en 7 nachten. In de woestijn las hij de sterren en sprak hij met de Woestijnvos die heel wijs was en met de Tijger die heel moedig was.

Na zeven dagen en zeven nachten kwam hij terug uit de woestijn en ging naar het kasteel van de oudste ridder van Het Grote Land. Toen hij daar aankwam was de Oudste Ridder net aan het eten. Er was een grote tafel voor hem gedekt met de heerlijkste spijzen: spaghetti, wild gebraad, vissoep, kreeften, witloof, broccoli, erwtjes en worteltjes, taarten, fruit en ijskreem. En liters rode wijn. De Oudste Ridder was al helemaal dik en rood van het vele eten en toch propte hij nog een roomsoes in zijn mond.

-"Wat wilt u, beste man?" smakte de Oudste Ridder.
De Moedige Wijze Man zei aan de Oudste Ridder dat er een vergadering moest komen van de verschillende ridders om te praten over vrede in Het Grote Land.
De Oudste Ridder lachte smakelijk.
-"Dat is de beste grap die ik in weken heb gehoord. Dus jij bent de nieuwe nar?" zei de Oudste Ridder en hij bulderde van het lachen.
-"Nee," zei de Moedige Wijze Man ernstig. Hij keek de ridder kordaat aan.
De Oudste Ridder stopte onmiddellijk met lachen.
Van binnen was hij plots bang geworden en hij dacht dat de man misschien een handlanger was van het legendarische Vreselijke Monster. Er werd immers verteld dat het monster een handlanger had die een tovenaar was. Dat maakte de ridder heel bang, maar hij liet het niet zien aan de Moedige Wijze Man. Hij toonde zich liever nors en boos. Dan voelde hij zich minder bang.
-"Wie ben je dan wel?" vroeg hij aan de man uit verre streken.
-"Ik ben de Moedige Wijze Man," zei hij, "en ik kom om jullie te helpen."

Het gesprek tussen de Moedige Wijze Man en de Oudste Ridder duurde lang want de Oudste Ridder was wantrouwig en bang. Hij was bang voor het Vreselijke Monster en hij wantrouwde de Moedige Wijze Man. Maar na lange tijd en veel praten begon hij hem toch stilaan te vertrouwen. En toen de Moedige Wijze Man vertelde dat hij de sterren gelezen had en te rade was geweest bij de Woestijnvos en bij de Tijger, was de ridder overtuigd, want hij had veel vertrouwen in de goede krachten van de natuur.
-"Okay," zei de Oudste Ridder, "je mag ons helpen, maar hoe gaan we het aanpakken?"

Het Plan

De Moedige Wijze Man had een plan. Hij had er lang over nagedacht en had ook de sterren geraadpleegd en de Woestijnvos en de Tijger. Hij stelde de Oudste Ridder voor een vergadering van de verschillende ridders van Het Grote Land bijeen te roepen.
-"We maken een grote ovale tafel en daarrond 139 stoelen, zodat iedereen een stoel heeft en zodat er kan gepraat worden. We noemen de vergadering 'De Ridders Van De Ovalen Tafel'," zo stelde de Moedige Wijze Man voor.
Dat sprak de Oudste Ridder op het eerste zicht wel aan.
-"De Ridders Van De Ovalen Tafel?" vroeg hij, "zoals de ridders van Koning Arthur?"
-"Inderdaad," zei de Moedige Wijze Man.
-"Tof," zei de Oudste Ridder glunderend, maar dan betrok zijn gezicht opnieuw en hij zei peinzend:
- "Ik vrees dat de ridders bang gaan zijn dat we de 139 stukjes terug willen samenbrengen tot één geheel en dat ze dan geen ridder meer kunnen zijn. Ze willen niet in het niets verdwijnen."
-"We moeten hen garanderen dat dat niet zal gebeuren. We moeten hen duidelijk maken dat we slechts overleg willen, en geen samensmelting van alle delen van Het Grote Land," antwoordde de Moedige Wijze Man.
-"Maar als ze dan samen rond de tafel zitten, zullen ze dan niet weer beginnen ruziën en schelden? Zullen ze elkaar wel laten uitspreken? Gaan ze niet opnieuw met elkaar vechten?" vroeg de Oudste Ridder plots bang, want hij had het al zo vaak meegemaakt dat er ruzie kwam tussen de ridders en dat er gevochten werd, en dat wilde hij zeker niet meer meemaken.
-"We moeten regels opstellen zodat er geen ruzie komt en zodat iedereen er mag zijn zonder dat er gescholden of gevochten wordt," zei de Moedige Wijze Man, "Er moet ook een Voorzitter zijn die het gesprek leidt. Hij moet rechtvaardig zijn en wijs en alle ridders moeten hem vertrouwen. Ik weet nog niet wie we voor deze moeilijke opdracht moeten kiezen, maar we hebben nog wel tijd om iemand te zoeken."
-"Maar vele ridders kennen elkaar nog niet. Hoe verwacht je dan dat ze met elkaar gaan praten?" zei de Oudste Ridder.
-"Ze moeten beginnen met zich voor te stellen aan elkaar. Pas daarna kan er gepraat worden," antwoordde de Moedige Wijze Man weer.
-"Dan is er nog een probleem," zei de Oudste Ridder, "de meeste ridders zijn nog heel bang voor het Vreselijke Monster Van De Grote Landen. En de anderen doen alsof ze niet bang zijn, maar ze zijn ook bang. Ze zullen niet samen durven praten. Hoe moeten we dat aanpakken?"
De Moedige Wijze Man antwoordde niet meteen. Hij leek plots in gedachten verzonken.
"Dat is een belangrijk punt," dacht de Moedige Wijze Man, "want het Vreselijke Monster is natuurlijk de oorzaak van alle ellende." Na zeven minuten nagedacht te hebben, antwoordde de Moedige Wijze Man eindelijk op de vraag van de Oudste Ridder:
-"We moeten zeker over het Vreselijke Monster praten, maar eerst moet er voldoende vertrouwen zijn bij de ridders. Voorlopig is het verboden over het Vreselijke Monster te praten, tot de ridders elkaar voldoende kennen en elkaar voldoende vertrouwen. Pas dan gaan we een moeilijk thema als het Monster bespreken."
De Oudste Ridder knikte instemmend. Hij vond de Moedige Wijze Man zeer wijs en ook moedig omdat hij het Vreselijke Monster niet uit de weg ging.
De Oudste Ridder stuurde koeriers met uitnodigingen voor de bijeenkomst naar de 138 andere ridders. Iedereen was welkom. Er was voor elke ridder een plaats aan de tafel.
Er restte de Moedige Wijze Man en de Oudste Ridder voorlopig niets meer dan af te wachten. Zouden er ridders opdagen voor de vergadering? Zouden ze het risico nemen? Of zouden ze verkiezen verder oorlog te voeren en ruzie te maken?

De Zingende Ridder

De Zingende Ridder was gitaar aan het spelen op het moment dat zijn bediende hem de boodschap bracht van de Oudste Ridder. De bediende las de brief luidop voor. De Zingende Ridder stopte met spelen.
-"De lavabo!" riep de Zingende Ridder uit, maar meteen herpakte hij zich en begon terug gitaar te spelen en te zingen. Hij zong:

"Als ik liedjes zing ben ik niet bang. Daarom zing ik heel de dag lang. Mijn liedjes kunnen soms droevig zijn, maar ze beschermen mij tegen angst en pijn."

Hij bleef de hele dag zingen en de hele avond en de hele nacht en terug de hele dag en de hele avond en de hele nacht. Hij kon niet stoppen met zingen, want de boodschap van de Oudste Ridder maakte hem bang en zolang hij zong, voelde hij de angst niet.

De Boze Ridder

De Boze Ridder sliep toen zijn bediende binnen kwam met de brief van de Oudste Ridder. De bediende zag dat de Boze Ridder sliep, en hij wist niet wat hij nu moest doen. Als hij de ridder zou wakker maken om de brief te overhandigen zou de ridder boos zijn omdat hij hem had wakker gemaakt. Als hij hem niet zou wakker maken dan zou de Boze Ridder boos zijn omdat de bediende hem niet gewekt had voor zo een belangrijke brief. Hoe je het ook draaide en keerde, de Boze Ridder zou boos zijn, en dat was niet leuk voor de bediende. Want als de Boze Ridder boos was kon je best uit de buurt blijven. Hij kon brullen als een brulaap en schelden als een viswijf.

De bediende vond dat niet leuk en hij was bang voor de boosheid van de ridder. Toch begreep hij dat de ridder soms boos was, want de Boze Ridder had het Vreselijke Monster van de Grote Landen van dichtbij meegemaakt. Het Vreselijke Monster had hem ooit aangevallen en hem ernstig gekwetst. Hij had veel geluk gehad dat hij had kunnen ontsnappen. Het Vreselijke Monster was zo vreselijk en slecht dat hij er niet tegenop had gekund. Gelukkig was het Monster half blind en toen de ridder zich verschool achter een rots, had het Monster de sluwe ridder niet gezien zodat hij kon wegglippen. Maar het was op het nippertje. Sinds die gebeurtenissen was de ridder heel boos. Hij was boos op het Monster, maar eigenlijk was hij boos op iedereen omdat hij zo bang geweest was, en omdat hij gezien had hoe vreselijk het Monster was en hoe machteloos hij zelf was. Hij dacht ook dat zijn boosheid hem zou beschermen tegen het Monster: "Als ik maar boos genoeg ben en hard genoeg brul, zal ik het monster wel aankunnen," dacht de Boze Ridder.

De bediende stond nog wat te treuzelen aan de slaapkamer van de Boze Ridder, toen hij wakker werd.
-"Godver-alle-lavabo's nog aan toe, wat sta je daar te lanterfanten, stomme klokkentoren!" riep de Boze Ridder naar de arme bediende. Je moet weten dat 'klokkentoren' bijna een even kwetsend scheldwoord is in Het Grote Land als 'lavabo'. De bediende beefde dan ook van angst.
-"Er is een brief van de Oudste Ridder," zei de bediende met trillende stem.
-"Een brief van de Oudste Ridder? Wat zou die oude nietsnut te vertellen hebben?" vroeg de Boze Ridder en hij trok de brief uit de handen van de bediende. Hij scheurde de omslag open en begon brommend te lezen.
-"Duizend depots vol lavabo's! Wat is die oude apekop nu van plan? Wil hij nu echt het Vreselijke Monster uitdagen? Hij maakt me zo woest. Ik zou hem moeten aanvallen met mijn leger en hem vermoorden. Hij brengt alle ridders in gevaar met zijn stomme plannetjes. En wat het ergste is: hij brengt mij in gevaar."
De Boze Ridder was woedend. Hij brulde en schold en vloekte en schopte driftig tegen alles wat in zijn buurt kwam. De bediende maakte zich snel uit de voeten.

De Ontkennende Ridder

De Ontkennende Ridder was aan het baden in de badkamer toen zijn bediende met de brief van de Oudste Ridder kwam aanzetten. De bediende klopte op de deur.
-"Buiten," zei de Ontkennende Ridder.
De bediende kwam de kamer binnen want hij wist dat de Ontkennende Ridder dikwijls het omgekeerde zei van wat hij bedoelde. Zo oefende hij zich in het ontkennen.
-"Edele Ridder, er is géén brief van de Oudste Ridder," zei de bediende terwijl hij de brief van de Oudste Ridder toonde.
-"Fijn," antwoordde de Ontkennende Ridder, "ik ben blij dat er geen brief is van de Oudste Ridder, want die bestaat niet. Er is immers maar één ridder en dat ben ik."
Hij stond op uit zijn bad en zei:
-"Geef me de handdoek niet aan!"
De bediende gaf de handdoek en de Ontkennende Ridder begon zich af te drogen.
Dan zei hij:
-"Help me nu zeker niet met aankleden."
-"Dat zal ik niet doen," zei de bediende en hij gaf de Ontkennende Ridder één voor één zijn kleren aan zodat hij zich kon aankleden.
Dan zei de ridder tegen de bediende:
-"Lees me die brief-die-er-niet-is, van die ridder-die-niet-bestaat, eens voor."
De bediende deed dat.
-"Het is onmogelijk! Het bestaat niet! De ridder-die-niet-bestaat is een lavabo! Hij wil een vergadering bijeenroepen met alle andere ridders die niet bestaan. Ook ik, de enige ridder die wel bestaat, wordt uitgenodigd. Die brief-die-er-niet-is, is onzin. Die vergadering is ondenkbaar en onmogelijk. Hoe gaat het Vreselijke Monster-dat-zeker-niet-bestaat reageren als het te horen krijgt dat er een vergadering is. Die vergadering is gevaarlijk. Ze maakt me bang. Met andere woorden, ze bestaat niet!" riep de Ontkennende Ridder uit.
Dat stelde hem gerust. Als hij kon zeggen dat iets niet bestond dan had hij er geen last meer van en dan maakte het hem niet meer zo bang.
-"Werp die brief-die-niet-bestaat maar in het haardvuur," zei de Ontkennende Ridder tegen de bediende, "Je zal wel zien dat hij niet bestaat. En als hij toch bestaat, zal je zien dat hij niet meer lang bestaat."


De Wrede Ridder

De Wrede Ridder was kreeft aan het eten toen zijn bediende binnenkwam met de brief van de Oudste Ridder. Hij at graag kreeft, omdat het hem plezier deed dat de kreeft levend gekookt moest worden. Hij at ook graag paling die levend gevild was of foie gras. Hij was een wrede man die plezier vond in de pijn van anderen.
Hij werd echter pas heel erg wreed als hij bang was. En hij was vooral bang voor Het Vreselijke Monster Van De Grote Landen. Als hij bang werd van het monster begon hij te dreigen met foltering en straf. Hij wilde ook dat iedereen hem dan 'Vreselijke Monster' noemde. Hij dacht: "Als ik even vreselijk ben als het Vreselijke Monster kan mij niets overkomen." Daarom verbeeldde hij zich dat hij het Vreselijke Monster was als hij bang was.

Toen hij de brief van de Oudste Ridder gelezen had, begon hij te dreigen:
-"De Oudste Ridder is een verrader en een lavabo. Ik zal hem folteren en roosteren en in stukjes snijden. Dan laat ik mijn honden los en die kunnen die stukjes lekker opeten."
Hij was heel erg wreed en heel erg bang.
-"Jullie vergeten zeker dat ik het Vreselijke Monster ben!" riep hij dreigend.
Maar hij was het Vreselijke Monster niet. Hij was enkel een ridder die bang was en die dacht dat zijn wreedheid hem zou beschermen tegen zijn angst.

Peter Rober

Bron: http://users.skynet.be/kern/robart.html

De jonge I Tjing geleerde

De jonge I Tjing geleerde

Er was eens een jonge geleerde die zich in een bergtempel in het zuiden van het grote Chinese land had teruggetrokken om te studeren. Het was zijn bedoeling om het oude boek der wijsheden uit zijn hoofd te leren zodat hij de mensen met goede raad te woord kon staan. In die streek werd de I Tjing veel gebruikt door de eenvoudige boeren. Als zij een dringende vraag hadden gooiden ze zes keer drie munten op een tafel, elke worp leverde een teken op en die zes tekens bij elkaar een teken dat het antwoord was op de vraag. Dit antwoord stond in het grote boek en dan moesten knappe mensen de boeren helpen, want die konden niet lezen.

Op een warme avond aan het begin van de herfst zat de geleerde op het binnenplein van de koelte te genieten. Hij was heel tevreden over zichzelf omdat hij die dag aan de burgemeester van het dorp een heel mooie uitleg had geven over een vraag aan het orakel. De burgemeester had de muntjes geworpen en het antwoord van het boek was het teken van de wind en de macht. De geleerde vertelde dat dit teken betekende dat de mens de natuur kan overwinnen door hard te werken.

Zo zat de wijze man soezend in de avondzon en droomde van een belangrijke plaats bij de grootste geleerden van het land. Plotseling hoorde hij een windstoot en de poort van de tempel waaide wijd open. Er kwam een monster uit dat eruit zag als een menseneter. Het was tien voet lang en ging op het dak zitten. Zijn gespreide benen waren zo dik als boomstammen, zijn haar zag eruit als een graspol.

De geleerde verborg zich in zijn kamer, deed de deur dicht en kroop in zijn bed. Krak, daar ging de deur open en het monster kwam blazend het vertrek binnen dat door een lamp werd verlicht. Zijn gezicht was verscheidene voeten lang en zwart als rook en steenkool. Hij liep op het bed toe. In zijn doodsangst nam de man, die zich geen raad meer wist, een zwaard en wilde het hem in de buik stoten, maar het schampte knarsend af als op harde steen. Toen werd de geest kwaad, rukte hem het zwaard uit de hand en brak het alsof het een dorre twijg was. De man kroop onder de dekens en de geest greep naar hem met zijn reusachtige vuist alsof hij naar een mug of een vlo greep. Maar omdat zijn vingers te lomp waren, wist de man hem te ontwijken en verborg zich onder het bed. Zo kwam het dat de geest slechts de deken in zijn hand had toen hij wegging.

Toen de ochtend aangebroken was, keerde de geleerde ijlings naar huis terug en durfde niet meer in de bergtempel te komen.

Ach, we zien wel hoe 't afloopt

Zhuang Zi: Ach, we zien wel hoe 't afloopt

Op een morgen ontwaakt een boer in het oude China bij het kraaien van de haan. Zoals altijd, kijkt hij eerst uit het raam om te zien hoe zijn paard erbij staat. Hij schrikt. Geen paard te bekennen. De heuvel tegenover zijn hut is leeg.

In de loop van de ochtend komen één voor één de buren langs en beklagen de boer om zijn lot. Wat moet hij nu beginnen? Zonder paard kan hij z'n land niet ploegen en dus komt er geen brood op de plank. Het geweeklaag is niet van de lucht, maar de boer blijft kalm.

"Ach," zegt hij, "we zien wel hoe 't afloopt."

Twee dagen later. De boer ontwaakt, kijkt uit gewoonte naar buiten en ziet daar tot zijn verrassing z'n paard staan. Met nog twee andere paarden ernaast. Die moeten achter het trouwe dier zijn aangedraafd. In de uren daarna komen de buren weer langs. Eén voor één. "Wat heb jij een geluk zeg. Zo heb je geen paard, en zo heb je drie paarden. Gefeliciteerd!"

"Ach," antwoordt de boer, "we zien wel hoe 't afloopt."

Diezelfde middag probeert de zoon van de boer één van de nieuwe paarden te berijden. Het beest is daar duidelijk niet van gediend. Als de jongen op zijn rug springt, begint het geweldig te bokken. Met een wijde boog vliegt de boerenzoon door de lucht. Bammmm. Gebroken been. Als de buren horen van het ongeval, komen ze de boer wederom beklagen. "Wat ben jij een pechvogel zeg. De oogst staat voor de deur. Wie moet jou nu helpen om het gewas van het land te halen?"

"Ach," luidt de reactie, "we zien wel hoe 't afloopt."

Drie weken later verschijnen de ronselaars van de keizer in het dorp. Ze komen alle mannen tussen de zestien en dertig jaar inlijven om oorlog te voeren tegen een naburige staat. En zo'n oorlog kan jaren duren. Alle jongens moeten nog diezelfde dag mee. Behalve de zoon van onze boer, die ligt met een gebroken been op zijn strozak. Als de buren dat vernemen, kloppen ze weer bij hem aan. "Oh, wat een ellende. Wij zien onze zonen misschien wel nooit meer terug, terwijl die van jou over een paar weken weer op z'n benen staat. Het lot is jou wel erg gunstig gezind."

"Ach," is het enige dat de boer weer zegt, "we zien wel hoe 't afloopt."